nr. 66, 17-8-2024
Vandaag fietste ik met neutraal gemoed naar het zwembad.
Onderweg werd ik geroepen door een man die iets op het zebrapad zag wat ik niet zag.
Ik stopte en wenste hem goedemorgen. Hij keek naar me en zei: ‘Dag mevrouw, een mooie mevrouw met mooi wit haar’. Dat wordt niet iedere dag tegen me gezegd.
Vervolgens begon hij een onsamenhangend verhaal over rechtdoor lopen, de politie, schoenen en over terrastafels lopen. En dat hij dronken was; hij liet me ten overvloede zijn bierblik zien.
Hij maakte daarna aanstalten om weg te gaan en ik vroeg hem goed voor zichzelf te zorgen. Hij zei me gedag, klopte op mijn buik en vertrok. Normaal gesproken moet ik niets hebben van zulke aanrakingen door vreemden, maar dit paste in het contact van dat moment.
Met een glimlach van oor tot oor fietste ik verder. Het had mijn humeur goed gedaan.
Met enige weemoed dacht ik aan de mooie contacten met mensen met verstandelijke beperkingen. Monologen die ook alle kanten op gingen. Liefdevol, foeterend, verwonderend, verwarrend, beschamend, fascinerend, grappig, vertederend, omdenkend.
Ik hoorde Fien en Joke (columns ►Wegwezen, ►Joke) in mijn herinneringen terug.
Nu ik door een loopbaanwending en het stoppen met vrijwilligerswerk minder directe contacten met mensen met verstandelijke beperkingen heb, mis ik die. Het treffen met de man vandaag herinnerde mij aan juist deze kant van zulke ontmoetingen. Ik ervaar deze contacten als anders waardevol dan de contacten vol logica met mijn familie, vrienden, collega’s.
Mijn glimlach van oor tot oor ging samen met nostalgie. Het gemis had me goed geraakt.