Column Hart

nr. 18, 23-3-2020

Hart


Gisteren zat ik op de tuintrap. Ik keek naar de perenbloesem, rondscharrelende katten en hoorde kwetterende vogels. Het was een vredig tafereel in de stralende zon.
Ik dacht aan de vele mensen die ziek zijn, overleden zijn. En aan hun familieleden. Ik dacht aan al die mensen die keihard werken in de gezondheidszorg. Dat doen ze altijd al, maar nu XXXL.
Ik dacht aan die ene hoogbejaarde man. Ik zag hem op tv. Hij toonde zijn vrouw een kartonnen rood hart. Hij buiten, zij binnen in het verpleeghuis. Het was hun 67e huwelijksjubileum. Aandoenlijk en op m’n netvlies gegrift.
Zittend op de tuintrap dacht ik ook aan de mensen met verstandelijke beperkingen in zorginstellingen. Geen bezoek, geen dagbesteding, niet naar buiten.
Ik dacht aan de bewoners die het moeten hebben van de nabijheid, het lichamelijk contact, de intonatie, de vertrouwdheid van hun naasten. Van vaste rituelen en patronen. Bewoners die gesproken en geschreven taal niet of nauwelijks begrijpen. En juist dat alles komt nu in het gedrang. Allemaal verliessituaties. Dan is een whatsapp, een kaart, een e-mail nauwelijks helpend. En een zwaaiende ouder of brus op afstand evenmin. En niemand die het hen kan uitleggen.
Ik dacht aan Joke en mijn gevoel van falen nu als pleeggezin (column).
Ik dacht aan de ouders en andere verwanten. Wetend dat hun kind, brus, familielid het contact, de patronen en rituelen zo nodig heeft. Wetend dat de wereld zo onbegrijpelijk voor hen is. En wetend dat nabijheid nu niet kan. Zoveel hartzeer.
Ik dacht aan de begeleiders die er nog eens een taak of wat bijkrijgen. Het ondersteunen van bewoners bij dat verlies. Het kunnen duiden en omgaan met begrijpelijk ‘moeilijk verstaanbaar gedrag’. Een taak die eigenlijk onmogelijk is.


Daarom ondersteun ik van harte de woorden van Beau van Erven Dorens in zijn vlog (koppeling naar vlog).


► Terug naar Column